Skip to content

Schaf hokjesstructuur af

Volkskrant, 12 oktober 1990 – Sietse van der Hoek

‘Drie regisseurs over Lange nachten, mooie verhalen, goeie televisie’ 

Ligt het aan het klimaat? “In Scandinavië hebben ze lange nachten, daar bestaat een traditie van verhalen vertellen.” Is het ons volkskarakter? “Nederland is een land van schilders, niet van acteurs en drama.” Of zijn het die idioot gesegmenteerde televisiebazen? Een gesprek met drie regisseurs over de treurige staat van het Nederlandse televisiedrama. Waarom lukt de single play in Duitsland en Engeland wèl? Het enige wat de BBC níet kan, is interessante verhalen over Nederland vertellen”

Nog nooit hebben de programmaleiders van de Nederlandse televisie zich over televisiedrama zo druk gemaakt als dit jaar. “Het is niet de eerste keer'” zegt Eric Oosthoek, maar in de noodsituatie van nu wordt het wat harder geroepen.” Eric Oosthoek (42) kwam na vijf jaar theaterregie in 1977 als dramaregisseur in dienst bij de IKON, waarvoor hij onder andere de series Sanne, De rivier waarin ik zwom en Twee mensen maakte. De grote spelshows lijken te hebben afge­daan. In plaats daarvan moet Nederlandstalig televisiedrama zorgen voor hoge kijkcijfers. “Dat geloof ik ook”, zegt Jan Keja, “ik hoop het tenminste.” Jan Keja (53) heeft in zijn bijna vijfentwintigjarig bestaan als tv-drama­regisseur verhalen van Roald Dahl, Guy de Maupassant, Nescio en Boccaccio verfilmd. Eerst jarenlang voor de TROS, later voor de KRO en sinds enige tijd freelance. Langs de kant van de weg (over Van Gogh) maakte hij voor de NOS. “Ik denk dat er vooral veel vraag is naar het onderdeel comedy van televi­siedrama”, zegt Krijn ter Braak. “Dat scoort beter en past dus beter in de race om de kijkcij­fers.” Acteur/regis­seur Krijn ter Braak (49) was vijf jaar eindredacteur van het VPRO-drama. Hij regisseert mo­menteel de theater­voorstellingen van Herenleed.

Waarom willen mensen graag dra­ma in hun leven?
Ter Braak: “Om je­zelf te zien. Om ach­ter dingen te komen die moeilijk te begrijpen zijn. Om werelden te zien waarmee je onder normale omstandigheden niet in aanraking komt omdat ze te intiem, te crimineel, of überhaupt niet zichtbaar zijn. Om dezelfde redenen als waarom men ook romans leest”. Oosthoek: “Drama is vaak een heel adequa­te vorm om iets wat buitengemeen complex is op een gecondenseerde manier bij mensen op tafel te leggen.” Keja:”Als je iets wilt vertellen zou je ook een schilderij kunnen maken. Maar waarom kijken mensen naar schilderijen? Ik weet het niet.” Ter Braak: “Omdat ze geprikkeld willen worden, of geamuseerd, of geschokt. Er is een drift in de mens die wil dat zijn mening aan het wankelen wordt gebracht.” Oosthoek: “Toen je klein was kreeg je een verhaaltje voor het slapen gaan. Het is heer­lijk om naar een verhaaltje te luisteren. Ie­mand vertelt je wat, iemand schildert wat, prikkelt je fantasie, haalt je weg uit het gezeur en gezeik van dat moment. Dat kan televisiedrama ook. Als het goed is.”

Televisiedrama heet een moeilijk genre te zijn om te maken.
Keja: “Waanzinnig moeilijk”. Oosthoek: “Van alle programmacategorieën is dat het moeilijkste wat er is. Het kan ook per kilo, zoals die tweehonderd afleve­ringen van Goede tijden slechte tijden, waar­van bij Joop van den Ende één aflevering per dag gemaakt wordt. Het is goed dat dat ge­beurt, maar ik kan me niet voorstellen dat we hier al de kwaliteit hebben om net als in Amerika aan de lopende band televisiedrama te produceren. Daar moet minstens twintig jaar werktraditie en ontwikkeling achter zit­ten. Wanneer is men hier nou begonnen te denken over lang lopende series? Tien jaar geleden pas, en iedereen roept nu al: we willen eigen soap-series.” Ter Braak: “Kunnen we het niet hebben over drama dat bijzonder is, het televisiedrama waar ik en jullie recht op hebben en waar jammer genoeg misschien maar een half mil­joen mensen behoefte aan heeft. Als ergens een gebied in Nederland onderontwikkeld is, is het dat.” Keja: “Waar ligt het begin? Bij de schrijvers. Wij zijn maar een eindstation.” Oosthoek: ” Volgens mij komt er voor jouw beginstation nog iets anders: de opdrachtge­vers.” Keja: “Ja. okay.” Oosthoek: “Maar dat is hartstiikke essentieel. Waarom dondert het single play, het enkelvoudige televisiespel, in elkaar? Om­dat de televisiebazen het profiel hebben van wasmachineverkopers.”
Ter Braak: “Het begint bij mensen die iets willen vertellen, die er een eigenzinnige me­ning op na houden. Vervolgens gaat het om de producenten of de televisiebazen die geïn­teresseerd zijn om dat soort meningen we­reldkundig te maken. Wat is het grootste probleem op dit moment? Dat de bazen te weinig geïnteresseerd zijn in die eigenzinni­ge meningen, laat staan in het geduldig ontwikkelen van. . .” Oosthoek: “. . .en de meesten zijn ook niet echt geïnteresseerd in het medium. Er zijn acht omroepen. Als daar acht dames of heren zouden zitten die een ontzettende drive heb­ben om mooie dingen te maken, dan zouden die dingen er komen.” Ter Braak: “Het is die idiote segmentering bij ons. In dat gekke Engeland, bij de BBC, hebben ze één mooie afdeling die zich daarmee bezighoudt.” Keja: “En hier heb je mensen die zijn mis­lukt in iets en die nog eens wat anders heb­ben geprobeerd, en dan worden ze nog een keer hoofd drama bij de televisie. Maar ik moet zeggen dat het de laatste tijd wat beter lijkt te gaan.”

Nu de schrijvers. Is het medium televisie niet respectabel genoeg om voor te werken in Nederland?
Keja: “Er zijn er die principieel niet voor televisie willen werken, uit welke arrogantie dan ook.” Ter Braak: “Het vervelende is dat de hoof­den drama, of mis­schien juist niet de hoofden drama maar meer hun bazen, om de paar jaar een an­der beleid hebben. Terwijl het schrij­ven uitgerekend iets is wat je in de groot­ste rust en met de grootste gedreven­heid jaren moet kun­nen volhouden. Hoe haal je mensen met interessante ideeën naar de televisie als de televisie zo’n windvaan is? Die gaan toch niet hun levensdoel zoeken op een plaats waar zo geharreward wordt en zo weinig karak­ter getoond? Dit al­les nog afgezien van de honorering, maar die is sinds kort on­ der invloed van het Stimuleringsfonds wat beter geregeld.” Oosthoek: “Het kàn wel. Ik werk sinds 1977, toen ik bij de IKON kwam, meestal met dezelfde schrijvers.” Ter Braak: “En ik heb van mijn vijf jaar bij de VPRO de eerste twee jaren volledig be­steed aan het zoeken, aan het praten met schrijvers. Zo iemand kan op dat moment iets anders aan zijn hoofd hebben en dan spreek je hem een jaar later nog eens. Heeft-ie een onderwerp en geef je hem een opdracht, dan kost het weer een jaar voor er een stuk is. Dus met de geboorte van één televisiedrama is al gauw minimaal drie jaar gemoeid.” .
Oosthoek: “Er is een oude niet weg te etsen tegenstelling tussen de film- en de televisie­wereld. Veel mensen die professioneel opge­leid worden tot scenarioschrijver, beschou­wen de televisie als een soort koekjesfabriek, waar ze niet behoorlijk behandeld worden. Als je het generaliseert hebben ze gelijk, maar de uitzonderingen bewijzen dat je voor televisie precies hetzelfde mooie, inhoudelij­ke, spannende, enthousiasmerende drama kan maken als voor de bioscoop. De manier waarop je overdracht pleegt, want daar gaat het om, is gelijk” Ter Braak: “Dat neerkijken op televisie geldt ook voor veel filmregisseurs.” Oosthoek: “Idioot…” Ter Braak: “Wachtend op hun eerstvol­gende bioscoopfilm lopen ze liever vijf jaar in de WW. Ik zal je nog een ervaring vertellen. Ik heb geleurd bij schrijvers van wie ik dacht dat ze mooie dingen zouden kunnen schrij­ven voor televisie. Als ze op hetzelfde mo­ment ook voor het theater kunnen schrij­ven, prefereren ze bijna altijd theater.” Keja: “Ze vinden televisie een glibberig pad.” Ter Braak: “Raar is dat. Als het succes
heeft komen bij elkaar twaalfduizend mensen naar hun stuk in het theater kijken; met televisie zijn dat er minimaal 250 duizend. Anderzijds kan ik het ook wel begrijpen: vijftig avonden in de schouwburg, waar zichtbaar levende mensen op af komen, dat is fantastisch. Nog een reden waarom ze voor theater kiezen: daar worden ze aanmerkelijk aardiger be­handeld.” Oosthoek: “Absoluut.” Keja: “Ik geloof dat je inderdaad gelijk hebt.” .
Oosthoek: “Waarom kun je kritiek hebben op veel Nederlands televisiedrama? Omdat het in mijn ogen niet geregisseerd is. Het is gewoon in elkaar gezet. In Nederland is het overgrote deel van de mensen dat televisie­drama maakte uit de oude generatie van radiomakers voortgekomen. Ze hadden geen drama-achtergrond en waren dus ook niet getraind om met acteurs te werken. En mis­schien nog een punt van traditie: Nederland is een land van documentaristen, van schil­ders, en niet een land van acteurs en drama. Nederland wordt kleingehouden door een ideologie van doe-maar-gewoon-dan-doe-je-­al-gek-genoeg.”

Dan zou er dus te weinig theatertraditie ten grondslag liggen aan ons televisiedrama.
Keja: “Er is wel theatertraditie!” Ter Braak: “Er is toch interessant toneel in Nederland. Onze toneelacteurs zijn ook altijd de acteurs geweest voor film en televisie.” Oosthoek: “Er is wel fantastisch theater gemaakt, maar het is altijd maar door 1,2 procent van de bevolking bekeken. Dat is als broedplaats een marginaal iets. Wij hebben 1.500 professionele acteurs. Alleen al in Londen lopen er 25.000 rond.”. Ter Braak: “Ik vraag me weleens af waar om de top van de ijsberg in Zweden interes­santer is dan de, denk ik wel eens, afwezige top bij ons?” Oosthoek: “In de Scandinavische landen bestaat een verteltraditie. Lange nachten in Finland, men zit rond de tafel en iemand vertelt een fantastisch verhaal.” Keja: “Dan moet de Ierse televisie ook fantastisch zijn – Ieren zijn per definitie verhalenvertellers – maar dat is ze helemaal niet.”

Ter Braak: “Jij denkt dus dat het een klimatologische zaak is: lange nachten, mooie verhalen vertellen, goeie televisie.” Keja: “Maar ik vind Nederlands drama helemaal zo slecht niet in vergelijking met het buitenland. Mensen op straat zeggen wel eens tegen je: Heb je dat op Engeland gezien, o wat mooi, o wat prachtig! Dan zeg ik: als wij de poen hebben, kunnen we het ook.” Ter Braak: “Belangrijker is dat wij ons er rekenschap van geven wèlk verhaal wij zouden moeten vertellen, wij die zo belaagd worden door de concurrentie. Welke verha­len kunnen wij vertellen die de BBC niet vertelt. Elke poging tot concurrentie is vol­gens mij ten dode gedoemd. Het enige wat de BBC niet kan, is interessante verhalen over Nederland vertellen.” Keja: “Ik vind het heel leuk wat je daar zegt.”
Oosthoek: “Die eigenheid is een voorwaarde. Paul Verhoeven. zegt wel eens spottend: waarom worden er in Nederland nooit films gemaakt met polders, water, klei. Kracht van Frouke Fokkema, volgens mij is dat een film die alleen maar hier gemaakt kon wor­den.”

Jan kijkt wat sceptisch.
Keja: “Ik respecteer het, maar het is mijn stijl niet. Trouwens, iets typisch Hollands bestaat volgens mij helemaal niet.” Ter Braak: ,Jij hebt wel een serie over Van Gogh gemaakt.” Keja: “Het moet altijd universeel zijn waar ik mee bezig ben. Niet met die drabbige achtergrond van de Nederlandse polders”. Oosthoek: “Nou zeg je twee dingen, Jan.” Keja: “Die ongelooflijke drama’s van Nederland komen mij m’n neus uit. Iets homo­fiels moet erin, of een opa met euthanasie, op z’n minst een ernstige ziekte. Dat is echt Hollands jongen, en daar pas ik voor.” Ter Braak: “Ik vind het merkwaardig dat je in Nederlands televisiedrama bijvoorbeeld bijna nooit een minister ziet, of een hoge ambte­naar van Visserij, of een minister-president aan de vooravond van de dag dat hij voor een parlementaire enquète-commissie moet ver­schijnen.”
Oosthoek: “Het gebeurt te weinig, maar het gebéurt wel. Ik heb een serie gemaakt waarin Van Mierio als personage centraal stond, als minister van Defensie ten tijde van het plaatsingsbesluit over de kruisraketten. Dat was ook de enige Nederlandse serie die ooit aan de Engelse televisie is verkocht.” Ter Braak: “Het is het oude verhaal: hoe Nederlandser hoe internationaler. Wij kun­nen toch ook enorm gefascineerd zijn door een Fins plattelandsdrama omdat het typisch Fins is? Authenticiteit, daar gaat het om.” Oosthoek: “Je moet het niet verengen tot een sloot in een Hollandse polder. Het moet éigen zijn.” Keja: “Eigen, eigen. Noem nou eens iets wat eigen Hollands is”. Ter Braak: “Fanfare.” Keja: “Fanfare… die koeien? Ter Braak: “Je kunt niet zeggen dat het een Ierse film is.” Keja: “Het had makkelijk in Frankrijk kunnen spelen. Kijk maar naar De Funès.” Ter Braak: “Die is onmiskenbaar Frans.” Keja: “Maar de problemen zijn precies dezelfde.”
Oosthoek: “Je hebt het over twee verschil­lende dingen. Het drama van emotionele pro­cessen en dergelijke is universeel. Maar de setting waarin het gebeurt. . .” Ter Braak: “Ook iets wat ik bij de Engelse televisie wel zie en in Nederland mis: de poging tot chroniqueren. Kroniekdrama dus. Dat is wat mij bij de VPRO een beetje voor ogen stond en wat mij door de verandering van beleid niet gelukt is af te maken. Je hebt zo nu en dan die discussie over de afwezig­heid van straatrumoer in de Nederlandse literatuur. Dat geldt in niet mindere mate ook voor de Nederlandse televisie. De televi­sie is volgens mij bij uitstek een medium om dwarsverbindingen te leggen tussen fictie en non-fictie.”

Wat zou er moeten gebeuren om continuïteit te krijgen in goed Nederlands drama op de Nederlandse televisie?
Keja: “Ik geloof niet dat een aantal omroe­pen werkelijk geïnteresseerd is in kwalitatief drama. Ze doen wat omdat ze anders hun zendmachtiging kwijtraken.” Ter Braak: “Dus die idiotie van het totaal­pakket moet vervallen. En de omroepen die uitspreken dat ze graag televisiedrama wil­len maken, zoals de VPRO en de IKON, die moeten daar het bijbehorende geld voor krij­gen.” Oosthoek: “Zolang er in het bestel niets verandert, blijf je zitten met de ratrace van de kijkcijfers. Geef een van de drie netten aan degenen die met een fout masker in het publieke bestel zitten, zoals Veronica en TROS, en zet er wat uitgevers bij die com­mercieel willen. Maak één net met program­ma’s die gericht zijn op een groot publiek. En zet daarnaast een net waarop je à la BBC 2 de wat moeilijker dingen kunt doen. Schaf die hokjesachtige structuur af waarin wij nu zitten.” Keja: “Veel korter: een nationale om­roep.” Ter Braak: “Kijk naar Duitsland met zijn Kleines Fernsehspiel, kijk naar de BBC met zijn single plays, 55 minuten per week, vijftig keer per jaar. Ik zal je zeggen waarom ik zo vreselijk voor het enkelvoudige televisiespel ben: omdat we dus nog niet dat leger van vakschrijvers hebben aan wie je een serie kunt toevertrouwen. Ik ben voorstander van televisiedrama’s die een hoogst persoonlijke mening in zich hebben en een mening draagt vaak niet langer dan vijftig minuten. Zeker aangezien we in schrijftechnisch opzicht nog niet zo volwassen zijn. . .” Oosthoek: “. . .is de single play een ideale broedplaats voor schrijvers, acteurs en regis­seurs”. Ter Braak: “De misère die je bij een serie hebt is ongehoord veel groter. Een enkel televisiespel is overzichtelijker, ook in de kosten. Terwijl je bij een serie onmiddellijk over miljoenen praat. Dan mag het eigenlijk al niet meer mis gaan.” Keja: “Het is ook de snelheid, hè. Iemand heeft een idee, schrijft het op en dan moet het gemaakt kunnen worden.” Ter Braak: “Weer mijn verhaal: vertellers, toneel- en televisieschrijvers moeten het hebben over wat er op dit moment aan de hand is.” Oosthoek: “Over zoiets als met Braks nu. Daar kun je fantastisch. televisiedrama van maken.” Ter Braak: “Dan moetje het wel snel doen, over een jaar weet niemand meer wie Braks is”. Keja: “Toevallig ben ik nu met een serie bezig, Kamer 215, allemaal single plays. Daarmee kun je bijna aansluiten bij de actua­liteit. “
Oosthoek: “Leuk! En ik ben voor de IKON, in co-produktie met de BRT, bezig met 21 schrijvers. Die beb ik alleen maar het kader gegeven, de lengte en de produktionele om­vang, en verder mogen ze het in principe hebben waarover ze willen.” Keja: “Voorwaarde is wel dat de omroep ons de benefit of the doubt geeft. En het succes ervan staat of valt met de frequentie waarin het wordt uitgezonden.”
Oosthoek: “En bovenal heb je een onge­looflijke hoeveelheid geilheid, enthousias­me, gedrevenheid en maffia-achtige technie­ken nodig om bij het maken van televisiedra­ma tot iets goeds te komen.” (…)