Samenwerking Film en Televisie
Gastcolumn in de Festivalkrant van het Nederlands Film Festival, 27 september 1994.
(…) In de discussie over samenwerking tussen Film en Televisie – let op de volgorde! – wordt vrijwel altijd gepraat over dé film en dé televisie. Deze generalisatie is niet in het belang van de makers en hun produkt. Dé film verwijt dé televisie dat het een ‘shitfabriek’ is die alleen maar maakt wat ‘het volk vreet: al dat geld voor de massa!’, de televisie verwijt de op ‘niet-commerciële projectie’ gerichte filmers ‘misplaatste artisticiteit: al dat geld voor die paar duizend bezoekers!’
Dit alles herhaalt zich jaar na jaar, in deze of andere bewoordingen. Het is een gepantserd conflict geworden, ófwel tussen de bobo’s statisch en niet interessant- ófwel tussen de makers, en daar is het louter destructief. Er wordt binnen de commerciële èn de publieke omroep – non-fictie èn fictie – een heleboel shit gemaakt: rolbevestigende smeer voor de ogen en lijm voor het verstand. Helaas is dat waar. Er worden echter in de bevlogen filmerij óók produkten gemaakt waarvan je je moet afvragen of ze de duurbetaalde gang naar de projectiezaal waard zijn. Ambachtelijkheid blijkt aan beide zijden een schaars goed, en goede speelfilms zijn zeldzaam, evenals controversieel televisiedrama, helaas. Het is daarom weinig produktief om elkaar te veroordelen. Als dè filmers en hun producenten ophouden te generaliseren en besluiten om contact te maken met omroepen die hen interesseren, en als dè televisie ophoudt om voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten en daadwerkelijk investeert in een nieuwe filmende generatie, kunnen we op volgende festivals meer energie en besteden aan inhoudelijke en ambachtelijke discussies. (…)