Skip to content

De werkelijkheid in de fictie

Skrien, december/januari 1988/1989, Nummer 163 – Bart Koetsenruijter

Het televisiedrama van Oosthoek, Capteyn, Donck en Heinen

(…) Ook Eric Oosthoek werkt met video, maar zweert volgens eigen zeggen bij een fil­mische werkwijze. Hij neemt zijn scènes met één camera op. Dat biedt hem meer mogelijkheden met betrekking tot de­coupage en belichting. Dat Oosthoek met video werkt, is dan ook meer uit praktische omstandigheden gegroeid. Als oorspronke­lijk theatermaker heeft hij zijn audio­visuele opleiding bij de omroep genoten en niet op de filmacademie. Daar komt bij dat videofaciliteiten de omroep tot voor kort vrij ter beschikking stonden. Het was dus vrij vanzelfsprekend dat produkties in eigen beheer met video gemaakt werden. Maar volgens Oosthoek is het verschil tussen film en zijn manier van werken met video, eigenlijk te verwaarlozen. Omdat hij met één camera werkt, en omdat hij bijvoor­beeld in de postproduktie kleurcorrectie toepast (geen gewoonte in televisievideo­land) is er voor de kijker in het uiteindelijke resultaat nog nauwelijks onderscheid merk­baar. Het is opmerkelijk dat Oosthoek, indachtig zijn streven naar authenticiteit, zich zo ver houdt van die typische televisievorm, de meer-cameraregistratie. Een vorm die op televisie immers juist wordt gebruikt om de werkelijkheid vast te leggen. Toch heeft hij gelijk. Genoemde werkwijze is als het ware besmet omdat ze nauwelijks verder reikt dan de amusementssector: de in de studio opgenomen comedy, de nauwelijks serieus te nemen soaps, de geregistreerde show of quiz enzovoort. (…) Aan de andere kant moet de term filmisch hier niet verkeerd begrepen worden. Want het onderhavige oeuvre is televisie bij uitstek en ook als zodanig bedoeld. In zijn decoupage, kadrering en shotwisseling conformeert Oosthoek zich zorgvuldig aan de eisen die het medium stelt. Hij schroomt niet dialoogscènes in een reeks medium­close-ups weer te geven (de televisie-camera­instelling bij uitstek), maar hij weet te voorkomen dat er in dodelijke automatis­men (zoals de pijnlijke zoom) wordt vervallen. Eigenlijk is Oosthoek’s regie zorgvuldig dienend te noemen: dienend ten opzichte van zijn acteurs en zeker ook dienend ten opzichte van het verhaal, dat toch altijd nog de voornaamste drager van de boodschap blijft die bij de IKON onder geen beding mag ondersneeuwen. De term ‘filmisch’ dient dan ook voor­namelijk om Oosthoek af te zetten tegen zijn collegae televisiemakers. Als een van de weinigen slaagt hij er steeds weer in – mede dankzij een relatief lange repetitie periode ­- zijn acteurs tot minstens acceptabele presta­ties te brengen. Waardoor een cruciale, maar simpele dialoogscène in DE RIVIER WAARIN IK ZWOM bijna een kwartier in beslag kan nemen, ­ook dat heet toch onmogelijk te zijn op televisie. En, belangrijker, met dat ene woord is aan te duiden hoe Oosthoek c.s. balanceren tussen twee uitersten: inhoudelijk schaamte­loos gebruik makend van de overredings­kracht van het medium televisie, maken ze formeel, in aangepaste vorm en op beschei­den wijze, gebruik van dat andere medium. Met die werkwijze hebben Oosthoek en zijn scenario-companen (in samenwerking met een veelal vaste crew – ook al ongebruikelijk in Hilversum) langzamerhand een eigen definitie gegeven aan televisiedrama. Een definitie die interessante mogelijkheden biedt, maar tegelijk gevaren in zich draagt. Want naast ‘een eigen kenmerk dragend, waarachtig’, betekent authentiek ook: ‘over­eenstemmend met het oorspronkelijke en daaraan zijn gezag ontlenend’. (…)